De aard van de dienst
Stel U maakt de ochtenddienst mee van Sjabbat. De dienst duurt ruim twee uur en is bijna geheel in het Hebreeuws. Dit zijn enkele aanwijzingen over de gebruiken: De meeste tijd zit men, gedurende enkele gebeden en gebeurtenissen staan de sjoelbezoekers op. Men staat:
- bij een geopende Aron Hakodesj, de kast waarin de Tora- of wetsrollen worden bewaard
- bij het opheffen en ronddragen van de Tora tijdens het lezen van het “Achttiengebed” en
- bij het zeggen van het Kaddisj.
De sfeer
De sfeer en de omgangsvormen zijn in sjoel gemoedelijk. Het is niet ongewoon dat de gemeenteleden even lopen, dat de rabbijn een grapje maakt en dat de leden van de gemeente onderling opmerkingen uitwisselen. De sjoel is namelijk ook een huis van samenkomst voor de gemeenteleden.
De boeken en de gebedsmantels
In de dienst worden twee boeken gebruikt: het gebedenboek (de sidoer) én het boek met daarin de Tora (de vijf boeken van Mozes) plus de Haftara (delen van de boeken der Profeten). U zult in sjoel veel mensen met een gebedsmantel aantreffen.
De inrichting van de sjoel
Voorin ziet u het voornaamste deel, de Aron Hakodesj, daarin staat de Torarol. U ziet de Torarol niet: de Aron Hakodesj is met deuren afgesloten. Ervoor hangt een gordijn. De Aron Hakodesj is zo geplaatst dat men naar het oosten in de richting van Jeruzalem staat en bidt.
De eredienst heeft de volgende indeling:
Er wordt geopend met inleidende gezangen waaronder enkele psalmen.
- Ingeleid door zegenspreuken reciteert de gemeente de belijdenis, het Sjema, waarin de Eenheid van God centraal staat.
- Dan volgt het hoofdgebed, de Amida of Achttiengebed. Op Sjabbat worden zeven lofzeggingen gezegd. Dit gebed wordt staande in stilte gelezen, ieder leest zachtjes voor zich.
- De Toradienst. Tora is de naam van de vijf Boeken van Mozes. De lezing van de Tora en de voorbereiding daarop vormen het centrale deel van de dienst.
De Toradienst.
De gemeente staat. Dan wordt de Aron Hakodesj geopend. Nu ziet u de Torarol, aangekleed in een mantel, getooid met zilveren sierschild en torens. De rol wordt uit de Aron Hakodesj genomen. Dan gaat diegene wiens mitswa het is de Torarol te mogen dragen, de chazzan, gevolgd door de rabbijn en de Bat Mitswa, de sjoel rond. Veel gemeenteleden zullen met de franje van hun tallit (gebedskleed) of met de sidoer het sierschild of de mantel aanraken om ze daarna, nu ze zo dicht bij de Torarol zijn geweest, als teken van toewijding, te kussen. De Torarol wordt na de rondgang teruggebracht naar de bima (voorleestafel), van versierselen en mantel ontdaan en op de lessenaar gelegd.
Iedere week wordt een bepaald gedeelte van de Tora gelezen, dit heet de sidra van de week. Een sidra is verdeeld in zeven plus één gedeelten. Zo een gedeelte heet een parasja. Zeven mensen worden om de beurt opgeroepen om naar de bima te komen om de lezing van één van de zeven delen bij te wonen. Het is een voorrecht dit te mogen doen. Een ieder begint en eindigt deze eervolle taak met een zegenspreuk, uitgesproken in dialoog met de gemeente. De Toratekst zelf wordt in het Hebreeuws voorgedragen op een zing-zeggende wijze, dit heet “laienen”. U zult zien dat bij het lezen van de Tora veel mensen zijn betrokken. Bij de bima staan: de rabbijn, de gabbai, dat is degene die de eredienst regelt, de nieuw opgeroepene, de vorige opgeroepene en de voorlezer.
Als zeven stukken zijn gelezen is de eigenlijke Toralezing voltooid. Dit wordt gemarkeerd doordat de chazzan een deel van het kaddisj zingt terwijl de gemeente staat. Daarna wordt een achtste persoon de maftir, opgeroepen. Dat is degene die een bepaald stuk tekst uit de Profeten of de Geschriften, de haftara, gaat voorlezen. Nadat de achtste parasja is voorgelezen, wordt de Torarol onder gezang opgeheven en wordt aangewezen welk stuk gelezen is. Daarna wordt de rol weer aangekleed.
Na de Toralezing wordt de Torarol opgeheven en getoond.
Na de Toradienst gaat de dienst verder met een gebed voor het koningshuis, Nederland en Israël dat uitgesproken wordt voor de Aron. De gemeente staat. Hierna wordt voor de tweede keer de Torarol door de sjoel gedragen onder het zingen van psalm 29. De rol wordt teruggeplaatst in de Aron Hakodesj. Deze wordt weer gesloten.
De toespraak of derasja
Na het ceremonieel rond de Tora volgt veelal een toespraak (derasja) door de rabbijn of een van de gemeenteleden die de dienst leidt.
Afsluiting van de dienst
Na het Alénoe (een deel van de slotgebeden) wordt de dienst afgesloten door samen, staande, plechtig het Kaddisj te zeggen. Het Kaddisj is een prachtige tekst, een loflied op de God van Israël, waarin weer het vertrouwen in de toekomst en de verlossing van de wereld wordt uitgesproken. Bij dit slot-Kaddisj worden degenen herdacht die in voorafgaande jaren in deze periode zijn gestorven. De dienst is afgelopen als het slotlied (Een k’Elohenoe) is gezongen. De gebedsmantels worden opgevouwen en de sjoelgangers om u heen kussen elkaar, schudden handen en wensen elkaar in het Jiddisj “Gut Sjabbes” of in het Hebreeuws Sjabbat sjalom”.
De kidoesj en gezelligheid
Aansluitend aan de dienst krijgen de gemeenteleden op hun plaats een bekertje (zoete) wijn aangeboden. De zegen (kidoesj) over de wijn wordt uitgesproken en dan wenst men elkaar ‘lechaïm’. Daarna gaan de meesten naar de gemeenschapsruimte voor koffie en thee, een plakje cake of iets dergelijks en een gezellige “sjmoes”, tijd om eens goed bij te praten.